Het vernieuwde FGR: modernisering met uitgestelde duidelijkheid
Met de invoering van de Wet aanpassing FGR en VBI per 1 januari 2025 is het regime voor het fonds voor gemene rekening grondig herzien. Wat in theorie een logische stap lijkt, blijkt in de praktijk een ingewikkeld en nog niet voldoende duidelijk stelsel te zijn. Met name vastgoedfondsen, buitenlandse personenvennootschappen en beleggingsstructuren met actieve participanten worden geconfronteerd met nieuwe kwalificatievraagstukken.
Een vernieuwde, maar ingrijpende FGR-definitie
Het FGR is van oudsher een fiscaal contractueel afgescheiden vermogen zonder civielrechtelijke regeling. De structuur mag uitsluitend beleggen; een fonds met één participant kwalificeert niet als FGR (HR 24 januari 2020, BNB 2020/165). De nieuwe definitie in art. 2 lid 4 Wet Vpb verlangt vanaf 2025 dat het fonds kwalificeert als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten in de zin van art. 1:1 Wft, met verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. Daarmee wordt het FGR een niet-transparant, zelfstandig Vpb-plichtig lichaam, tenzij de verhandelbaarheid is beperkt tot inkoop door het fonds zelf (de inkoopvariant).
De koppeling aan het toezichtrecht is ingrijpend. Begrippen zoals beleggingsfonds en fonds voor collectieve belegging in effecten zijn breed geformuleerd en worden binnen de EU niet uniform toegepast. Het kennisgroepstandpunt KG:211:2024:12 maakt dit complexer door te erkennen dat ook buitenlandse personenvennootschappen met rechtspersoonlijkheid onder de Wft-definitie kunnen vallen. Hierdoor moeten fiscalisten niet alleen de Nederlandse wetgeving, maar ook het toezichtrecht van andere EU-lidstaten en niet-EU-landen begrijpen.
De voorrangsregel en buitenlandse CV-structuren: oude problemen in een nieuw jasje
Een belangrijke bron van zorgen is de voorrangsregel in het Besluit Vergelijking Buitenlandse Rechtsvormen. Wanneer een buitenlandse rechtsvorm zowel kenmerken van een personenvennootschap als van een FGR vertoont, gaat de FGR-definitie voor. Na het verdwijnen van de open CV zou het kwalificatiestelsel eenvoudiger worden. De realiteit is dat vooral buitenlandse CV-achtigen, zoals SCSp, LP of KG, nu precies in de categorie terechtkomen waar de wetgever vanaf wilde: mogelijk zelfstandig Vpb-plichtig in Nederland, maar transparant in de thuisstaat.
De staatssecretaris erkent dit probleem expliciet in zijn brief van 12 juni 2025. Vrijwel alle consultatiepartijen vinden het onwenselijk dat personenvennootschappen “per ongeluk” FGR worden. De aangekondigde oplossingsrichting richt zich op een model waarbij CV’s transparant blijven als dat geen fiscale verstoringen geeft, maar optioneel of verplicht belastingplichtig worden wanneer dat wel gewenst is. Dit vergt echter een wetswijziging en zal op zijn vroegst per 1 januari 2027 in werking treden.
Wft-verwijzing en kwalificatieproblemen
Een tweede knelpunt betreft de koppeling van de FGR-definitie aan de begrippen ‘beleggingsfonds’ en ‘fonds voor collectieve belegging in effecten’ uit artikel 1:1 Wft. De praktijk ervaart deze verwijzing als lastig toepasbaar, mede doordat de AIFM-implementatie per land verschilt. Verschillende belanghebbenden hebben voorgesteld om in plaats hiervan aan te sluiten bij de bredere Wft-begrippen ‘beleggingsinstelling’ en ‘ICBE’. Deze oplossingsrichting wordt onderzocht, maar vergt een wetswijziging. Ook wordt bekeken of de toets voor buitenlandse beleggingsinstellingen kan worden vereenvoudigd door aan te sluiten bij registraties bij AFM-equivalente toezichthouders
Het fiscale beleggingscriterium blijft onvoldoende afgebakend
Het derde knelpunt betreft het beleggingscriterium. Een FGR mag uitsluitend beleggen, maar de fiscale invulling van ‘beleggen’ is niet wettelijk gedefinieerd en volledig afhankelijk van feiten en omstandigheden. Vooral bij fondsen die óók activiteiten verrichten, zoals incidentele vastgoedontwikkeling, blijft onzekerheid bestaan. De staatssecretaris wil dit criterium niet wijzigen; aansluiting bij Wft-begrippen zou de reikwijdte juist vergroten.
Conclusie
De modernisering van het FGR-regime is een stap vooruit, maar de belangrijkste problemen blijven bestaan. De voorrangsregel en de Wft-koppeling worden onderzocht, maar het beleggingscriterium blijft ongemoeid. Tot eventuele wetswijzigingen in 2027 blijft de praktijk werken met een stelsel waarin kwalificaties onzeker zijn, buitenlandse personenvennootschappen onverwacht als FGR kunnen worden aangemerkt en toezichtrechtelijke toetsing complex blijft. Een eenvoudiger en duidelijker afgebakende FGR-definitie blijft hard nodig.
